Chalazion en hordeolum

Farmacotherapeutische richtlijn

Auteur: P.H.J. Giesen

Achtergronden

Er kunnen verschillende zwellingen aan het ooglid voorkomen die uitgaan van de epidermis, de dermis of de adnexa (o.a. oogharen). De meest voorkomende zwellingen van het ooglid zijn het hordeolum en het chalazion. De incidentie van het hordeolum en chalazion (ICPC-code F72: Blepharitis / Chalazion / Hordeolum) in de huisartspraktijk is 5.0 per 1000 patiënten (1,2). In het CMR zijn voor het hordeolum de incidenties: 2,9 per 1000 mannen en 3,8 per 1000 vrouwen per jaar. Voor het chalazion bedragen de incidenties 1 per 1000 mannen en 2 per 1000 vrouwen, vrijwel alleen bij volwassenen (3).
- Bij het hordeolum (meestal veroorzaakt door een stafylokok) zijn twee typen te onderscheiden. Het hordeolum externum (‘strontje’) met soms een puskopje tussen de haren van de wimpers, gaat uit van een kliertje van Zeiss. Het hordeolum internum gaat uit van een kliertje van Meibom en hierbij wordt een diep onder het ooglid gelegen circumscripte zwelling gezien dat bij omklappen van het ooglid geel doorschijnt (4,5). Het hordeolum internum komt minder vaak voor en geeft heftiger en langduriger klachten (soms ook algemene verschijnselen zoals koorts) dan het hordeolum externum (5,6). Het hordeolum lijkt meer voor te komen bij pa­tiënten met blepharitis, recidiverende stafylokokkeninfecties (furunculosis), seborroïsch eczeem, diabetes en allergie (7).
- Een chalazion is een ontstekingsgranuloom dat uitgaat van een verstopte afvoergang van een kliertje van Meibom. Bij het chalazion, ook wel gerstekorrel of hagelkorrel genoemd, komt de patiënt met de klacht dat er een niet-pijnlijk knobbeltje te voelen is in het ooglid. Dit knobbeltje is in de loop van weken tot maanden ontstaan en is pijnloos (8,9). Soms geven grotere chalazia gezichtsveldbeperkingen of astigmatisme door druk op de cornea of klachten bij contactlensdragers.
Bij eversie van het ooglid ziet men een knobbeltje dat zich op enige afstand van de ooglidrand bevindt en soms grijs doorschijnt (8,9). De bovenliggende huid heeft een normaal aspect en is over de zwelling verschuifbaar. Bij palpatie via de buitenzijde vindt men een vaste, ronde zwelling van enkele millimeters.

Niet-medicamenteuze adviezen

Bij het hordeolum kan een afwachtend beleid gevoerd worden omdat het in de meeste gevallen vanzelf rijpt tot een abcesje. Na perforatie is de patiënt snel van de pijn verlost en is het ooglid binnen enkele dagen onzichtbaar genezen. Soms slinkt een hordeolum uit zich zelf. In het infiltratie­stadium kan een warm vochtig kompres op het ooglid worden aangebracht. Dit zou de pijn verminde­ren en het rijpingspro­ces bevor­deren door de toegenomen temperatuur en door­bloe­ding van het weefsel. In geval van een abces kan men met een vaccinostyle het puskopje doorprikken, of met een pincet de ooghaar nabij het puskopje epile­ren, waarna drainage van het abcesje zal optreden.
Ook bij het chalazion kan een afwachtend beleid gevoerd worden gezien de onschuld van de aandoening. In de loop van maanden lost de zwelling vaak uit zichzelf op. Desgewenst kan worden overgegaan op een chirurgische behandeling.

Indicaties voor farmacotherapie

Farmacotherapeutische mogelijkheden

Hordeolum
LOKALE ANTIMICROBIËLE MIDDELEN
Werking Fusidinezuur (ooggel) remt de bacteriële eiwitsynthese.
Werkzaamheid Over de werkzaamheid van antibiotische zalven bij een hordeolum hebben wij geen onderzoek kunnen vinden.
Bijwerkingen Lokale irritatie van de huid en overgevoeligheidsreacties.

Chalazion
INTRALESIONALE CORTICOSTEROID INJECTIES
Werking Triamcinolonacetonide (5mg/ml) 0,2 ml (Kenacort A 10® 1:1 verdund met fysiologisch zout) wordt met een dunne naald in het chalazion gespoten. De werking is lokaal ontstekingsremmend. Het chalazion kan hiervoor het beste gefixeerd worden met een chalazionklem (8).
Werkzaamheid In een literatuuronderzoek (16 onderzoeken ingesloten) naar de behandeling van het chalazion met corticosteroïd-injecties wordt een succespercentage gegeven van 38-80% (8). Wanneer bij een recidief binnen twee weken opnieuw geïnjecteerd werd, werd een succespercentage bereikt van 90%. In twee latere onderzoeken werd een succespercentage van 75% respectievelijk 90% vermeld (10,11).
Bijwerkingen Bij sommige patiënten ontstaat een gelig-witte depositie subcutaan ter plaatse van de injectie. Meestal verdwijnt de depositie binnen 2-4 weken spontaan. Het aantal recidieven varieerde van 12 tot 24%. De meeste recidieven traden op bij harde of grote chalazia (8).

Beleid

Deze aandoeningen van het ooglid betreffen onschuldige, maar voor de patiënt hinderlijke aandoeningen. Gezien het onschuldige karakter en het gebrek aan goed onderbouwde therapievormen, dient de behandeling van het hordeolum restrictief te zijn. Soms kan het natuurlijk beloop versneld worden met warme kompressen (hoewel het effect hiervan niet is onderzocht). Bij persisterende ontsteking kan het abcesje worden geopend. Het nut van antibiotica bij het hordeolum is niet aangetoond.
Door huisartsen die hier vaardigheid in hebben, kan een chalazion geïnjecteerd worden met triamcinolon 0,2 ml (Kenacort A 10® - 10mg/ml, 1:1 verdund met fysiologisch zout) (8).
In andere gevallen wordt de patiënt zonodig verwezen voor chirurgische behandeling.

Literatuur

  1. Ong RSG, De Waal MWM. RHUH-LEO basisrapport IX: databestand 2000/2001. Leiden: LUMC Afdeling Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, 2002. terug naar tekst
  2. Okkes IM, Oskam SK, Lamberts H. Van klacht naar diagnose. Episodegegevens uit de huisartspraktijk. Bussum: Coutinho, 1998. terug naar tekst
  3. Van de Lisdonk EH, Van den Bosch WJHM, Huygen FLA, et al. Ziekten in de huisartspraktijk. Maarssen: Elsevier/Bunge; 1999. terug naar tekst
  4. Eekhof JAH, Knuistingh Neven A, Verheij ThJM. Kleine kwalen in de huisartsenpraktijk. Maarssen: Elsevier­; 2001. terug naar tekst
  5. Stilma JS, Voorn Th B. Oogheelkunde. Praktische huisartsgeneeskunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2002. terug naar tekst
  6. Briner AM. Treatment of common eyelid cysts. Austr Fam Physician 1987; 16: 828-30. terug naar tekst
  7. Giesen PHJ, Van de Lisdonk EH. Diagnostiek en behandeling van het hordeolum in de huisartsenpraktijk. Verslag­ van een huisartsgeneeskundige conferentie. Huisarts Wet 1995; 38(8): 348-50. terug naar tekst
  8. Baijens ATJM, Giesen PHJ. Het chalazion: de plaats van corticosteroïdinjecties. Huisarts Wet 1997; 40: 644-8. terug naar tekst
  9. Bergink GJ, Gill K. Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde: Het chalazion. Ned Tijdsch ­Geneeskd 1989; 133: 2024-5. terug naar tekst
  10. Ho SY, Lai JS. Subcutaneous steroid injection as treatment for chalazion: prospective case series. Hong Kong Med J 2002;8: 18-20. terug naar tekst
  11. Mustafa TA, Oriafage IH. Three methods of treatment of chalazia in children. Saudi Med J 2001;22: 968-72. terug naar tekst